Versleping van vergiftigd lokaas tegen ratten en huismuis
Versleping is het naar buiten transporteren van vergiftigd lokaas vanuit een lokdoos. Het gevaar van versleping is dat vergiftigd lokaas tegen ratten en huismuis, gegeten wordt door soorten waarvoor het gif niet bestemd is. Uit onderzoek met cameravallen van CLM Onderzoek en Advies, Bureau Waardenburg en Stichting Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD), in opdracht van het ministerie van Infrastructuur & Waterstaat (IenW), blijkt dat lokaas in 10% van de gevallen is versleept. Een enquête onder plaagdierbeheersers laat zien dat ongeveer de helft van hen één of meerdere keren versleping heeft waargenomen. Bij de lokdozen werd vaak de huiskat gezien, en in mindere mate grote gele kwikstaart, ekster, roodborst, egel, hond en vos. Deze soorten lopen risico op vergiftiging. Dit risico kan worden verkleind door verschillende voorzorgsmaatregelen te nemen.
Aanleiding
De meeste rodenticiden behoren tot de groep van de anticoagulantia. Na inname van lokaas met deze chemische stoffen kunnen dieren sterven aan interne bloedingen. Het College voor de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) geeft aan dat deze middelen niet voldoen aan de toelatingscriteria, maar staat gebruik toe omdat knaagdieren (zwarte rat, bruine rat en huismuis) schade en ziekten kunnen veroorzaken en er nog onvoldoende alternatieve methoden voorhanden zijn. Uit een eerdere studie blijkt dat doorvergiftiging van niet doelsoorten in Nederland in meer dan de helft van de circa 200 onderzochte monsters optreedt. In de niet doelsoorten als vos, steenmarters, bunzing, wezel, kerkuil, steenuil en torenvalk zijn deze gifstoffen zoal teruggevonden. Dit was voor het ministerie van IenW de aanleiding om te laten onderzoeken in welke mate versleping plaatsvindt, welke niet-doelsoorten risico lopen op blootstelling en wat voor voorzorgsmaatregelen mogelijk zijn.
Onderzoeksopzet
Het onderzoek werd uitgevoerd in het najaar van 2021 en bestond uit een deskstudie, een enquête onder professionele gecertificeerde plaagdierbeheersers en een cameravalonderzoek. De 18 cameravallen stonden gericht op 54 lokdozen, opgesteld tegen de bedrijfsgebouwen van drie melkveehouderijen in de Betuwe.
Belangrijkste resultaten
Versleping is met de cameravallen vastgesteld in ruim 10% van de proefsituaties (N = 162). Daarnaast heeft ongeveer de helft van de ondervraagde plaagdierbeheersers versleping in de praktijk waargenomen. Kortom, versleping van aas treedt op in de praktijk en is een mogelijke route voor doorvergiftiging. Betreden van lokdozen door niet-doelsoorten is niet vastgesteld met dit cameravalonderzoek, met uitzondering van slakken. Dit in tegenstelling tot een eerder onderzoek van dit consortium, waarin met name veel bosmuizen werden waargenomen in de lokdozen. Aangezien de lokdozen in de directe nabijheid van bedrijfsgebouwen geplaatst zijn, en niet in het vrije veld, is het niet waarnemen van bosmuizen echter verklaarbaar. Plaagdierbeheersers plaatsen lokdozen overigens ook in de nabijheid van de bedrijfsgebouwen.
Welke dieren zijn aangetroffen nabij lokdozen?
40% van de waarnemingen door de cameravallen betreft doelsoorten, met name de bruine rat. Daarnaast werd ook de doelsoort huismuis waargenomen. De niet-doelsoorten die nabij de lokdozen zijn waargenomen, lopen risico op vergiftiging door het eten van (resten van) versleept lokaas en/of vergiftigde prooidieren/aas. Veruit de meest waargenomen niet-doelsoort is de huiskat. Daarnaast werden er vooral vogelsoorten, zoals ekster, grote gele kwikstaart en roodborst, en (kleine) zoogdieren, zoals egel en vos, met de camera’s vastgelegd.
Maatregelen ter voorkoming van versleping en doorvergiftiging
De meest effectieve maatregelen om versleping en de bijbehorende risico’s te voorkomen is af te zien van het gebruik van rodenticiden. In de nieuwe IPM-richtlijn voor plaagdierbeheersers dient voorrang te worden gegeven aan niet-chemische bestrijding. Pas na 10 dagen, en alleen bij onvoldoende resultaat van niet-chemische bestrijding, mogen er rodenticiden worden ingezet. 25% van de ondervraagde plaagdierbeheersers kiest er reeds voor helemaal geen rodenticiden te gebruiken. Daarbij kan een opgeruimd erf overlast door knaagdieren verminderen. Aanvullend kan niet-chemische bestrijding worden ingezet (o.a. klapvallen, luchtbuks, de EKO1000 kastval, Goodnature A24, elektrocutievallen). Een groot deel (98%) van de plaagdierbeheersers is bekend met deze alternatieve vangmethoden en staat hier positief tegenover.
Als toch rodenticiden worden toegepast, is strategische plaatsing van lokdozen belangrijk. Bij voorkeur worden deze geplaatst op locaties waar weinig niet-doelsoorten voorkomen en dus de kans op versleping door niet-doelsoorten gering is. Om de soorten in en rond de lokdozen beter in beeld te krijgen is aanvullende monitoring, bijvoorbeeld met cameravallen, aan te bevelen. Ook het aanbieden van lokaas in blokvorm en/of het lokaas stevig bevestigen met een klemmetje of ijzerdraad helpt om de kans op versleping te verkleinen. Het ontwerp van lokdozen kan daarnaast verder geoptimaliseerd worden (bijv. het verkleinen van de entree-opening) op het gedrag van doelsoorten. Voor dit punt is meer aandacht en onderzoek nodig. Tenslotte is het verwijderen van versleept lokaas en het verwijderen van kadavers belangrijk.
De geïnventariseerde maatregelen zijn gebundeld in een overzichtelijke matrix. Deze is hieronder te downloaden.
Meer informatie:
Het rapport en de matrix zijn hier te downloaden.
Voor vragen of opmerkingen kunt u contact opnemen met Roy Gommer (0345-470770 of rgommer@clm.nl) of Joost Lommen (jlommen@clm.nl of 0345-470758).