Pipistrellus pipistrellus

Vleermuizen

Orde: Chiroptera (vleermuizen)
Familie: Vespertilionidae (gladneuzen) en Rhinolophidae (hoefijzerneuzen)

Vleermuizen zijn de enige vliegende zoogdieren. Alle Europese vleermuissoorten zijn insecteneters, dit maakt ze nuttig door het wegvangen van onder andere vliegen en muggen. In Nederland komen ongeveer 22 soorten vleermuizen voor, ca. 5 van deze soorten leven een deel van het jaar in gebouwen. Vleermuizen kunnen niet graven; ze zoeken als schuilplaats al bestaande holen en holtes op. Door hun beweeglijke skelet kunnen de kleine soorten door zeer nauwe kieren kruipen (tot wel 1 centimeter).

Alle vleermuizen in Nederland zijn volgens de Wet natuurbescherming beschermde diersoorten.

Heeft u interesse in meer informatie over bijvoorbeeld wet- en regelgeving, biologische aspecten, overlast, of praktische vaardigheden omtrent omgang met vleermuizen? Wellicht is onze “Cursus Vleermuizen” iets voor u!

Uiterlijk

Bij vleermuizen zit de vlieghuid tussen de voorste ledematen en de romp en tussen de achterste ledematen en de staart. De vlieghuid bestaat uit levend weefsel en herstelt na beschadiging. Verder hebben vleermuizen een kenmerkend insectenetersgebit.

Ontwikkeling

Vleermuizen paren in het najaar, maar het embryo komt pas tot ontwikkeling in het voorjaar. De vleermuis heeft een draagtijd van 2 tot 3 maanden en krijgt één jong per jaar, alleen bij hoge uitzondering krijgt een vleermuis meerdere jongen per jaar.
Na ongeveer 6 weken zijn de jongen zelfstandig en kunnen ze zelf voor hun voedsel zorgen.

Leefwijze

Vleermuizen zijn uitsluitend nachtactieve dieren. Ze vliegen uit rond zonsondergang en keren rond zonsopgang weer terug naar hun schuilplek, het precieze tijdstip van in- en uitvliegen verschilt per vleermuissoort. In de nacht vangen ze hun voedsel wat bestaat uit insecten, deze worden gevangen tijdens de vlucht. De grootte van de insecten is weer afhankelijk van de vleermuissoort.
De vrouwtjes leven samen in zogenaamde kraamkamers of -kolonies, hier worden de jongen geboren en verzorgd. De mannetjes leven op zichzelf. De meeste soorten hebben een zomer- en een winterverblijfplaats, die ze elk jaar via trekroutes bereiken. De soort die we het meest tegenkomen in gebouwen is de dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus Schreber).

Schuilplaatsen en sporen

De vleermuizen hebben vaak hun schuilplaatsen op zolders, vlieringen en in spouwmuren. De dwergvleermuis schuilt regelmatig in de winter in dezelfde gebouwen als waar de kraamkolonie zich bevindt. De vleermuis kan sporen achterlaten in de vorm van uitwerpselen. Deze lijken op uitwerpselen van muizen en ratten, maar bevatten veel insectenresten (chitineuze delen). Ook vallen oudere vleermuisuitwerpselen gemakkelijk uiteen in stof.
Vleermuizen kunnen voor geluidshinder zorgen, zeker als hun in- en uitvlieg locatie zich in de nabijheid van slaapvertrekken bevindt. Verder veroorzaken zij weinig overlast. Toch vinden veel mensen het een naar idee om vleermuizen in en om het huis te hebben.

Wering

Aangezien alle soorten vleermuizen in heel Nederland zijn aangewezen als beschermde diersoort, mogen zij niet worden gevangen of gedood. Verder mogen ze ook niet worden verontrust, wat wil zeggen dat het verboden is ze in hun schuilplaats te storen. Eventuele bouwkundige wering dient uitsluitend te worden toegepast als er nog geen vleermuizen aanwezig zijn.
In het geval van overlast van de vleermuizen kan er voor advies contact worden opgenomen met de gemeente. Mocht u een nog levende vleermuis (vaak verzwakt) aantreffen op de grond, raak deze dan nooit met blote handen aan, dit i.v.m. het risico op rabiës (hondsdolheid). Gebruik stevige tuinhandschoenen en stop de vleermuis is een kartonnen doos met (wc-)papier. Waarschuw hierna de dierenambulance in de buurt.

Relevante wetgeving

Vleermuizen vallen, als Europees beschermde Habitatrichtlijnsoorten, onder artikel 11.46 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), onderdeel van de Omgevingswet. Er zijn drie relevante verbodsbepalingen:

  • Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen;
  • Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren;
  • Het is verboden de voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in het eerste lid te beschadigen of te vernielen.

Advies

Mocht u meer informatie willen, neem dan contact op met het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD).

Disclaimer

Deze informatie wordt u verstrekt zonder dat er een expert van ons ter plaatse geweest is. Dit betekent dat u deze informatie op eigen risico gebruikt. Het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor enige (vervolg-)schade die hieruit voortvloeit. Om zeker te weten om welk dier het gaat en de overlast zoveel mogelijk te beperken, raden we u altijd aan om een determinatie bij ons te laten doen of een onderzoek ter plaatse te laten verrichten door een KAD-adviseur.