Noord-Amerikaanse wespkever (Reesa vespulae (Milliron))
Orde: Coleoptera (kevers)
Familie: Dermestidae (spektorren)
De Reesa vespulae, soms ook wel de Noord-Amerikaanse wespkever genoemd, komt oorspronkelijk uit Noord-Amerika en werd in 1939 ontdekt. Sindsdien heeft de soort zich als een invasieve exoot over een groot deel van de wereld verspreid. Ondanks dat is er relatief weinig bekend over hun biologie en ecologie.
Larven van de Noord-Amerikaanse wespkever kunnen schade aanrichten in museumcollecties, voedselopslagen en huizen. Daarom wordt Reesa vespulae gezien als een synanthropische soort (hun ontwikkeling hangt samen met de aanwezigheid van de mens).
Uiterlijk
De volwassen kever is 2-5 mm lang, de lichaamsvorm is langovaal, naar achter toe ietwat verbreed. De kop is lakzwart en zwart behaard. De korte 11-ledige sprieten eindigen met 4 zwarte, verdikte eindleden.
Het halsschild en de dekschildbasis zijn lakzwart. Hierachter volgt een schuin gebogen, roodbruine dwarsband met een geelachtige beharing. Deze dwarsband is onderbroken aan de dekschildnaad. De rest van de dekschilden is bruin. De poten zijn geelbruin.
Ontwikkeling en leefwijze
De Reesa vespulae werd in 1939 voor het eerst ontdekt in een oud wespenest in Minnesota, Verenigde Staten. Vandaar uit heeft deze invasieve exoot de wereld gekoloniseerd: het is haast zeker dat de larven meereizen met internationale transporten van granen, zaden en wellicht ook met insectencollecties en herbaria. In Nederland werd de kever voor het eerst aangetroffen in 1979, in België in 1985.
Tot nu toe werden alleen wijfjes gevonden die zich maagdelijk (parthenogenetisch) voortplanten. Eén enkel exemplaar kan dus zorgen voor een nieuwe populatie. Door deze eigenschap vormt R. vespulae een uitzondering in de familie van de spekkevers.
Afhankelijk van de temperatuur duurt het larvestadium 1 à 3 jaar. De larven zijn polyfaag en vreten allerlei gedroogd dierlijk en plantaardig materiaal. Ze werden onder meer aangetroffen in insecten- en plantencollecties. Ze consumeren verschillende materialen zoals gedroogde insecten, tomatenzaden, poedermelk, meel, gedroogde paddenstoelen, broodkruimels en voedselresten.
De volwassen larven zoeken in de herfst een schuilplaats om pas in de volgende lente te verpoppen. De volwassen kevers (imago’s) verschijnen vanaf mei en kunnen nog tot oktober gezien worden; ze zijn het meeste zichtbaar in juli. De imago’s zelf zijn bloembezoekers die zich voeden met nectar en stuifmeel. Zij leven slechts 1 à 2 weken. Na de ontpopping beginnen zij na 2-3 dagen met het leggen van de eitjes, gemiddeld 24 stuks. Daarna kan de cyclus opnieuw beginnen.
In Europa zijn de larven van R. vespulae overigens nog niet in de natuur aangetroffen, maar altijd in woningen en gebouwen met een ideale temperatuur voor hun ontwikkeling (18°C-25°C).
Wering algemeen
Een goede klimaatbeheersing levert een bijdrage aan het voorkomen van de ontwikkeling van de larven. Als in voedselopslagen en silo’s door middel van actieve ventilatie een lage temperatuur kan worden bereikt, remt dat de ontwikkeling van de larven.
Er is ook een geval bekend waarbij een dode duif boven het plafond van een museum functioneerde als reservoir van waaruit her-infecties ontstonden. Belangrijk is het om panden dus zoveel mogelijk schoon te houden, zodat mogelijke ontwikkelingsbronnen beperkt zijn. Daarnaast doet u er goed aan om naden en kieren te dichten.
Bestrijding
Bij overlast en/of schade van R. vespulae is het van belang dat eerst de bron wordt opgezocht en verwijderd. Dit zijn bijvoorbeeld vogelnesten of dode dieren, maar ook verlaten bijen-, hommel- of wespennesten. Daarnaast wordt door goed te stofzuigen onder en achter bedden, bankstellen en ander meubilair waar geschikt voedsel zich kan ophopen, zowel de bron als de insecten zelf verwijderd.
Een middel waarvan is aangetoond dat het werkt in museumcollecties, is invriezen. Een populatie met R. vespulae wordt volledig afgedood als ze ten minste één uur bij een temperatuur van -20°C wordt ingevroren. Plaats aangetaste voorwerpen enige tijd in een vrieskist of vriescel en houd rekening met een voorkoelperiode voordat ook in het binnenste van de voorwerpen de juiste temperatuur is bereikt.
De inzet van lijmvallen met attractant is vaak minder effectief: meestal vangt men hiermee alleen wat larven. Sowieso is het uitermate lastig om volwassen exemplaren (imago’s) te vangen: gemiddeld vangt men 1 imago op 8 larven.
Een chemische bestrijding is mogelijk, maar men moet erop bedacht zijn om dode insecten te verwijderen, omdat dit anders een nieuwe ontwikkelingsbron kan zijn voor R. vespulae. Indien een chemische bestrijding echt nodig is, kan een naden- en kierenbehandeling worden uitgevoerd met een daarvoor toegelaten residueel werkend middel. Dit moeten worden aangebracht in de schuilplaatsen. Als dat niet mogelijk is (bijvoorbeeld in de spouwmuur of in isolatiemateriaal van dierlijke haren), dan moeten de kieren in de omgeving van de schuilplaatsen grondig worden behandeld.
De bestrijding dient plaats te vinden met inachtneming van de voorzorgsmaatregelen en Wettelijke Gebruiksvoorschriften die op het etiket van de biocide vermeld staan.
Wanneer u een werkzame stof of de toelatingsstatus van een biocide (=bestrijdingsmiddel) wilt checken, kunt u de bestrijdingsmiddelendatabank van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) raadplegen: http://www.ctgb.nl
Bij overlast en schade op grote schaal, adviseren wij om een professioneel bestrijdingsbedrijf in te schakelen. Namen van bestrijdingsbedrijven kunt u vinden op de site van de beide brancheverenigingen (NVPB en Platform Plaagdierbeheersing) en bij de Kamer van Koophandel.
Verifieer of medewerkers in het bezit zijn van een geldig bewijs van vakbekwaamheid “Beheersing plaagdieren en houtaantastende organismen”.
Chemisch afval
Resten van biociden en lege, ongereinigde verpakkingen moeten worden beschouwd als gevaarlijk afval. Wij adviseren u daarom deze resten in te leveren bij het KGA-depot in uw gemeente.
Advies
Mochten de wering- en bestrijdingsmaatregelen, uitgevoerd aan de hand van deze informatie, onvoldoende resultaat opleveren, neem dan contact op met het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD).
Deze informatie wordt u verstrekt zonder dat er een expert van ons ter plaatse geweest is. Dit betekent dat u deze informatie op eigen risico gebruikt. Het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor enige (vervolg-)schade die hieruit voortvloeit. Om zeker te weten om welk dier het gaat en de overlast zoveel mogelijk te beperken, raden we u altijd aan om een determinatie bij ons te laten doen of een onderzoek ter plaatse te laten verrichten door een KAD-adviseur.