roestbruine graankever (Cryptolestes ferrugineus) [CC0]

Roestbruine graankever (Cryptolestes ferrugineus (Stephens))

Orde: Coleoptera (kevers)
Familie: Laemophloeidae (dwergschorskevers)

De roestbruine graankever is een wereldwijd verspreide plaag in opgeslagen partijen voedingsmiddelen, met name berucht in de graanverwerkende industrie. De kever tast een breed scala aan plantaardige producten aan, vooral wanneer deze reeds beschadigd of beschimmeld zijn. Door de vraat aan en vervuiling van producten met uitwerpselen, vervellingshuidjes en dode kevers worden partijen vaak ongeschikt voor menselijke consumptie.

Uiterlijk

De volwassen roestbruine graankever is zeer klein, tussen de 1,5 en 2 millimeter groot. Het lichaam is platgedrukt en roodbruin van kleur. Deze kevers zijn bijzonder beweeglijk en beschikken over het vermogen te vliegen wanneer de omgevingstemperatuur hoger is dan 20°C.

De larven zijn wit van kleur, langwerpig en kunnen tot 4 millimeter lang worden. Ze hebben kenmerkende uitsteeksels aan het uiteinde van hun achterlijf.

Door hun platte en slanke lijf kunnen de kevers zich goed verbergen in naden, kieren, tussen verpakkingen en tussen de producten zelf.

Ontwikkeling en leefwijze

Kevers ondergaan een volledige gedaanteverwisseling. Dit wil zeggen dat de ontwikkeling 4 stadia kent: ei–larve–pop–adult.

Vrouwtjes leggen gemiddeld honderden eitjes gedurende hun leven, met een maximum van circa 558. Eitjes komen niet uit bij temperaturen onder de 15°C, en bij 42,5°C sterft het overgrote deel van de larven en poppen.

De duur van de ontwikkeling is sterk afhankelijk van temperatuur en luchtvochtigheid. De ideale omstandigheden bevinden zich rond de 32 tot 35°C bij een relatieve luchtvochtigheid van 75%. Onder deze omstandigheden kan de volledige cyclus binnen 22 tot 24 dagen worden voltooid. Gemiddeld duurt de ontwikkeling 35 tot 75 dagen.

Deze kevers zijn secundaire aantasters: ze koloniseren voedselvoorraden nadat andere insecten (zoals klanders) al schade hebben veroorzaakt. Ze voeden zich met beschadigde of beschimmelde graankorrels, maar ook met andere plantaardige producten zoals meel, oliehoudende zaden, gedroogde vruchten en specerijen.

Schade

De roestbruine graankever kan aanzienlijke schade veroorzaken aan opgeslagen voedingsmiddelen. Het aan- of uitvreten van graan tast de kiemkracht aan en verlaagt de voedingswaarde. Bovendien zorgen de kevers voor vervuiling van producten met keverfragmenten, vervellingshuidjes en uitwerpselen. Door de aantasting ontstaat er vaak een verhoogde schimmelvorming en geurhinder.

In veel gevallen worden sterk aangetaste voorraden als ongeschikt beschouwd voor menselijke consumptie.

Wering en preventie

Het voorkomen van een besmetting met de roestbruine graankever begint bij goed opslagbeheer. Voorraden dienen zo kort mogelijk bewaard te worden en bij voorkeur opgeslagen te worden in goed afsluitbare kunststof bakken of glazen potten.

Een hoge mate van hygiëne is essentieel: ruimten waarin plantaardige producten worden verwerkt of opgeslagen moeten schoon en droog gehouden worden. Regelmatige inspectie, ook van moeilijk bereikbare plaatsen zoals naden en kieren, helpt bij vroege opsporing van kevers.

Om de ontwikkeling van de kever te remmen, dient de temperatuur in opslagruimten idealiter onder de 15°C gehouden te worden, met een relatieve luchtvochtigheid van maximaal 50%. Het gebruik van insectenvallen is aan te raden om een besmetting vroegtijdig te signaleren.

Bestrijding

Bij een vastgestelde besmetting is het van belang om zo snel mogelijk de bron op te sporen en aangetaste producten te verwijderen. Dit kan gepaard gaan met snelle verwerking of vernietiging van de besmette goederen.

Fysische bestrijding is doorgaans effectief: invriezen bij temperaturen tussen -22°C en -28°C gedurende ten minste 14 dagen doodt alle levensstadia van de kever. Een andere methode is het verhitten van het materiaal tot temperaturen van 48 tot 56°C gedurende minimaal zes uur.

Een meer geavanceerde methode betreft het gebruik van een gecontroleerde atmosfeer waarbij het zuurstofgehalte verlaagd en het kooldioxidegehalte verhoogd wordt. In de praktijk wordt een periode van ten minste 4 dagen, oplopend tot 9 dagen aangehouden.

Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen (biociden) is meestal niet nodig, aangezien bronverwijdering en preventieve maatregelen doorgaans volstaan. In gevallen van grootschalige of aanhoudende besmetting is het inschakelen van een professioneel plaagdierbeheersbedrijf aan te bevelen.

Advies

Mochten de wering- en bestrijdingsmaatregelen, uitgevoerd aan de hand van deze informatie, onvoldoende resultaat opleveren, neem dan contact met het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD).

Disclaimer

Deze informatie wordt u verstrekt zonder dat er een expert van ons ter plaatse geweest is. Dit betekent dat u deze informatie op eigen risico gebruikt. Het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor enige (vervolg-)schade die hieruit voortvloeit. Om zeker te weten om welk dier het gaat en de overlast zoveel mogelijk te beperken, raden we u altijd aan om een determinatie bij ons te laten doen of een onderzoek ter plaatse te laten verrichten door een KAD-adviseur.