Gewone graanloper (Zabrus tenebrioides (Goeze))
Orde: Coleoptera (kevers)
Familie: Carabidae (loopkevers)
In ons land komt een groot aantal vertegenwoordigers voor van de familie der loopkevers. Deze insecten kunnen snel lopen en vele soorten zijn niet in staat om te vliegen, omdat de vleugels ontbreken of omdat de dekschilden vergroeid zijn. De gewone graanloper, ook wel graanloopkever genoemd, is echter wél in staat om korte afstanden te vliegen.
De gewone graanloper eet van zaden, bladeren en scheuten van granen. De kevers komen dan ook voornamelijk voor op graanakkers, en dan met name in Zuidoost-Europa. In Nederland komt deze soort weinig voor, verspreiding wordt tegenwoordig met name beperkt tot Zuid-Limburg, hoewel in andere gebieden deze kever ook incidenteel voorkomt.
Uiterlijk
De kevers verschijnen doorgaans eind juni – begin juli en zijn 14-16 mm lang. Ze zijn zwart en glanzend van kleur. Larven van de gewone graanloper zijn gebroken wit van kleur, met een donkerbruine kop en eerste borstsegmenten en lichtbruine vlekken op het achterlijf. De larven hebben een lengte tot 30 mm. Poppen zijn gelig, hebben al zichtbare poten en vleugels, en worden omringd door een cocon van zand of grond.
Ontwikkeling en leefwijze
Alle kevers ondergaan een volledige gedaanteverwisseling. Dit wil zeggen dat de ontwikkeling 4 stadia kent: ei-larve-pop-adult. De eitjes worden in laat in het jaar (of soms zelfs vlak na overwintering) gelegd, zijn wit, ovaal, en 2 millimeter groot. De eitjes komen na 1-2 weken uit. Na uitkomst wordt het grootste deel van de levenscyclus ingenomen door het larvale stadium: 9-11 maanden. Over gunstige klimaatomstandigheden van de larven is weinig bekend.
Nadat de larve genoeg gegeten heeft, zal hij verpoppen, meestal in mei. Dit stadium duurt zo’n 3-6 weken. Hierna kruipt de volwassen kever uit de grond, meestal eind juni – begin juli. De volwassen kevers zijn het meest actief bij temperaturen tussen 20 en 26°C. Zowel lage grondtemperaturen (-3°C en lager) op een diepte van 20 cm tijdens het larvale stadium als uitdroging tijdens het ei-stadium zijn factoren die reproductie van de kevers verminderen.
Gewone graanlopers komen voor op weinig bemeste graanakkers, voornamelijk op zand- of kalkbodem, maar ook op leem en klei. De adulten klimmen in aren en eten (melkrijpe) zaden van granen. Het is een nachtactieve kever, die af en toe op zwoele, bewolkte dagen ook overdag actief is. Adulten paren in de nazomer en herfst. Paring vindt ’s nachts op aren plaats en vrouwtjes leggen 120-270 eitjes in clusters in de bodem, dicht aan het oppervlak. Larvale ontwikkeling vindt in 20-40 cm diepe, loodrechte ondergrondse gangen plaats. Larven komen uit deze gangen om zich te goed doen aan bladeren en scheuten van granen.
Uitkomst van de adulte kevers uit de bodem gebeurt soms gelijktijdig en in grote aantallen.
Gewone graanlopers houden van warme omgevingen en worden aangetrokken door licht. Tijdens het klimmen zullen kevers zich bij het minste of geringste laten vallen. Bij zeer warme en droge nazomers graven adulten zich in, om bij koeler weer tevoorschijn te komen.
Schade
De meeste schade vindt plaats in wintergranen. Andere granen die worden aangetast zijn rogge, gerst, haver, en soms mais. Onder de wilde granen ligt de voorkeur bij beemdgrassen (Poa sp.), timoteegras (Phleum pratense), grote vossenstaart (Alopecurus pratensis), kweek (Elytrigia repens), en grassen uit het geslacht Eremopyrum.
Soms ervaren ook woonwijken overlast van de gewone graanloper, als deze nabij akkers gelegen zijn en de kevers in grote aantallen in de omgeving voorkomen. Hoewel de kevers in grote aantallen hinderlijk kunnen zijn, richten zij onder dergelijke omstandigheden geen schade aan.
Wering en preventie
Gewasrotatie waarbij niet meer dan twee aansluitende jaren granen verbouwd worden voorkomt massale populatiegroei. Vroeg oogsten van granen (vóór half juni) neemt de voedingsbron voor adulte kevers weg. Hetzelfde geldt voor verwijderen van granen en overige plantenresten op de akker na oogst.
Volwassen kevers (adulten) kunnen weggevangen worden met behulp van vallen met een felle lichtbron. Ook kan migratie van adulten gestopt worden door het plaatsen van onbeklimbare barrières (bijvoorbeeld glad plastic).
Bestrijding
Keverlarven zijn op een biologische manier te bestrijden met behulp van insectparasitaire nematoden (aaltjes). In Nederland is op dit moment een aantal soorten nematoden toegelaten om te gebruiken voor biologische bestrijding. Gezien deze soorten allen van nature in Nederlandse bodem voorkomen is er geen sprake van schade aan mens, dier, milieu, of nuttige insecten. Inzetten van deze nematoden gebeurt in het voorjaar, wanneer de bodem niet meer kouder wordt dan 10°C en de keverlarven uit hun ei gekomen zijn. Toegelaten nematoden waarvan bekend is dat deze keverlarven uit de familie Zabrus bestrijden, zijn Steinernema capocapsae, Heterorhabditis bacteriophora, en Steinernema feltiae.
Chemische bestrijding van kevers is niet gewenst gezien de mogelijke schade aan andere organismen dan de doelsoort en de inefficiëntie tegen keverlarven vergeleken met een biologische aanpak.
Advies
Mocht u na het lezen van deze informatie nog vragen hebben, neem dan contact op met het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD).
Deze informatie wordt u verstrekt zonder dat er een expert van ons ter plaatse geweest is. Dit betekent dat u deze informatie op eigen risico gebruikt. Het Kennis- en Adviescentrum Dierplagen (KAD) kan niet verantwoordelijk worden gesteld voor enige (vervolg-)schade die hieruit voortvloeit. Om zeker te weten om welk dier het gaat en de overlast zoveel mogelijk te beperken, raden we u altijd aan om een determinatie bij ons te laten doen of een onderzoek ter plaatse te laten verrichten door een KAD-adviseur.